“Als onderwijs mij niet past, mag ik het dan ruilen?” (Loesje)
Met de invoering van Passend Onderwijs is, nog meer dan voorheen, de nadruk komen te liggen op de individuele leerling. De centrale vraag is: “Wat heeft dit kind nodig om de gestelde doelen te halen?” Om deze vraag te kunnen beantwoorden heeft het onderwijsveld er een nieuwe experts bij gekregen zoals de Begeleider Passend Onderwijs en de Gedragswetenschapper. Samen met ouders, leerkrachten, maatschappelijk werkers, remedial teachers, ambulant begeleiders en wijkagent, buigen deze experts zich over de belemmerende en compenserende factoren in relatie tot de academische doelen die de kinderen moeten behalen. En daarmee is, vanuit groepsperspectief, een klas in het Nederlandse basisonderwijs een verzameling geworden van individuele kinderen met hun individuele leerbehoeften. De leerkracht heeft als opdracht alles uit het kind te halen wat erin zit, maar moet tegelijkertijd werken aan de doelen voor burgerschap en sociale vaardigheden.
In navolging van Cohn en Terfurth (2007), ziet GISSKID als belangrijke oorzaak voor problemen in de klas de uit balans geraakte driehoek IK (individu), WIJ (de groep) en HET (de doelen). Momenteel ligt enerzijds de nadruk op het individuele kind en anderzijds op de opbrengsten van het onderwijs. De zijde van de driehoek die HET en IK verbindt, is momenteel langer, ten koste van de zijden WIJ – IK en WIJ – HET. Alleen in een groep waarin de driehoek in balans is, zijn de condities aanwezig voor alle kinderen om optimaal tot ontwikkeling te komen. Om die reden moeten leerkrachten altijd streven naar balans (ibid).